In mijn stuk over Bachs Preludio schreef ik: “als ik ’s ochtends wakker word, wil ik dat stuk er zó kunnen uitjassen.”
Dat vind ik, bij nader inzien, een beetje makkelijk gezegd van mijzelf. Ik moet even iets dieper ingaan op die uitspraak.
Want wat gebeurt er ’s ochtends? Je stapt uit je nest, neemt de gitaar, en barst los. Na enige maten denk je: “die toonladder kan beter.” Je stopt en herneemt de toonladder. Iets dergelijks gebeurt onderweg nog vele malen. “Die motiefjes wil ik iets beter scheiden; die lijn wil ik iets breder; die overgang is niet lekker”. Het stuk duurt van zichzelf zo’n 5 minuten, maar pas na 15 minuten bereik je het eind.
Bij nader inzien is dat eigenlijk NIET de bedoeling van deze ochtendexcercitie. Ik preciseer: het stuk bevat 1635 noten. Daarvan gaan er altijd wel een paar niet naar wens. Ook tijdens een concert. Daarom geef ik de ochtendexcercitie nu een tweeledig doel: speel Bach op de rauwe maag, en deal met alles wat je niet bevalt onderweg, net als bij een concert. Kijk dan wat er overblijft. Mijn dochter zegt: “nulmeting”.
Oefenen doe je maar later op de dag!