“Trois Nocturnes” van K. A. Craeijvanger (II)
De Trois Nocturnes lijken mij een jeugdwerk. Het is rommelig gegraveerd, slecht leesbaar en staat vol fouten en onnauwkeurigheden. Dit in tegenstelling tot opus 3, dat een voorbeeld van nauwkeurige druk mag heten.
Qua genre is de ‘Nocturne’ niet slecht gekozen. Weinig instrumenten lenen zich beter voor een nachtelijk stukje muziek dan de gitaar (zoals later ook Benjamin Britten zou beseffen). Maar behalve Regondi’s “Rêverie” en Matiegka’s opus 21 schieten mij niet direct veel andere ‘nocturnes’ voor gitaar te binnen.
De Trois Nocturnes tonen een ambitieuze componist, één die serieus wil schrijven voor een (zeker in Nederland) stiefmoederlijk behandeld instrument. Hij streeft naar een volle gitaarklank en een interessante textuur, waarbij de melodie vaak drijft op een schijnbaar onafhankelijke arpeggiostructuur.
Voor tussenspelen in parallelle tertsen of dito drieklanken is hij niet bang. Soms zijn stijgende of dalende tertsen afgezet tegen een ‘pedaal’ van een open snaar. Hier en daar vinden we vijfvingeraccoorden. Muzikaal doet zijn stijl ‘Duits’ aan, met name in de tweede Nocturne. Dit had een Lied met pianobegeleiding kunnen zijn. Goed gelukt is de textuur van het thema, dat in de middenstem ligt, met begeleidende tertsen in de bovenstem.
Jeugdwerk of niet, Craeijvanger is zijn ‘eigen man’, niet schatplichtig aan andere gitarist-componisten, een onafhankelijkheid die hij voortzet in opus 3. Maar zijn grip op de materie is in de Nocturnes minder vast dan in dat latere werk.
Het thema van de eerste Nocturne is weinig spannend: het drijft dissonant-arm op zijn begeleiding. Of het stuk gered wordt door het betere middendeel is de vraag. De arpeggiobegeleiding in No 3 is eigenlijk te moeilijk voor het resultaat dat zij oplevert, en had mogelijk wat anders gelegd kunnen worden, misschien met een gewijzigde melodie.
U zult begrijpen dat de tweede Nocturne mijn voorkeur heeft, die ging dan ook als enige in première op die vierde juni. Overigens is een muziekstuk altijd maar net zo goed als de uitvoering die een speler eraan geeft. Dus bij nieuwe inzichten zouden nummers 1 en 3 ook nog wel eens op het program kunnen verschijnen…
Los van de kwaliteitsvraag valt op dat Craeijvanger’s gitaarwerk een ‘ongeremde uiting’ van de kunstenaar lijkt te zijn. Het lijkt niet, zoals zoveel andere gitaarmuziek, op maat gemaakt voor een dillettantistische doelgroep. Craeijvanger is geen compromist.
Da’s wel bijzonder. Talrijk zijn de verhalen van virtuozen (Carulli -‘il faut vivre’-, Coste, Schulz, Mertz, Zani) die hun concertmuziek in pure vorm niet gepubliceerd konden krijgen. Muziekuitgevers waren, toen net als nu, in de eerste plaats op ‘debiet’ gericht. Hoe moeilijker een stuk, hoe minder kopers, zo ongeveer redeneerde men.
Terug naar onze tijd. In mei 2006 graveerde ik de Nocturnes opnieuw (in het computerprogramma Sibelius). Zo kon ik de vele fouten en onnauwkeurigheden eruit halen, en zorgen voor een versie die goed te lezen was en er logisch uitzag.
Wel moest ik mij, als ‘veteraan’ van (het latere) opus 3, bedwingen om hier en daar een kleine ‘verbetering’ aan te brengen. Maar zoiets doet een bewerker anno nu niet. Nee, we zijn reuzestreng, onaantastbaar zelfs, we zullen niet betrapt worden op ook maar de kleinste onberedeneerde verandering of toevoeging!
Nu er dan twee werken zijn van Craeij is het des te belangrijker om ook dat eerder genoemde derde te vinden, waarschijnlijk een manuscript, behelzende een ooit door Craeijvanger in publiek uitgevoerde fantasie (in mijn hoopvolle fantasie een ‘rijp’ werk, waar Rahr niet aan begonnen is omdat de stapel Freischützen niet snel genoeg slonk).
Want drie composities lijken mij het minimum voor een moderne gedrukte uitgave, die ik zou willen “bezorgen”, zoals dat heet. Deze zou een nieuw gezette, gecorrigeerde notentekst dienen te bevatten, een schets van Craeijvanger’s leven en werk (ook in het Engels), zijn portret (dat ik ook heb gevonden), en facsimiles van de originele uitgaven (c.q. manuscripten, want ik heb ook nog een petieterig Wiegelied). Doelgroep: de Nederlandse klassieke gitarist (en alle bibliotheken).
Helaas gaat het in het tijdperk van copieermachine en Internet slecht met de uitgavebranche. Online zijn gratis hele repertoiren te vinden, en men waagt zich nauwelijks meer aan dunne, copieergevoelige bundeltjes…
Toch zou een moderne heruitgave een passend eerbetoon zijn aan onze enige 19de-eeuwse componist die de gitaar serieus nam.
Daan van der Vliet schrijft,
december 8, 2006 @ 11:11 pm
Hoi Paul,
Ik kreeg je url van David van Ooijen vanwege mijn eerste stappen in de Reverie van Regondi. Toen ik verder door je site heenlas stuitte ik dus op je ontdekking van de stukken van Craeijvanger. Interessant! Ik kon niet komen op de gitaardag wegens weet ik niet meer, maar zo te horen heb ik iets gemist. Inzake eventuele publicatie vroeg ik me af of je al aan uitgeverij Berben hebt gedacht. Die geven ook dingen uit die niet echt verkopen. Je verdient er alleen geen cent mee. De goedkope uitgaven zijn gewoon dat wat je aanlevert met een lichtblauw Berben hoesje er omheen. Misschien iets om eens over na te denken dacht ik. Zie maar wat je ermee doet.
hartelijke groeten,
Daan van der Vliet
Paul Pleijsier schrijft,
december 9, 2006 @ 12:42 am
Ha Daan,
tsja, het gaat mij er niet zozeer om dat Craeij gepubliceerd wordt koste wat het kost, maar dat het aantrekkelijk gebeurd, met veel achtergrondinformatie, een liefdevolle uitgave zogezegd. Ik heb een contactje opgedaan waar misschien iets mee mogelijk is. Later meer…
Paul