Wie ben ik?
Jongens, ik ben nu 48 (niet verder vertellen!) en ik vraag mij wel eens af wie ik eigenlijk ben. Midlife-crisis zegt u. Modieus woord, zeg ik, te gebruiken door de kenners, maar niet door mij. Laten we het muzikaal houden.
De ene dag zit ik de studio een driestemmige contrapuntische pianopartij te spelen (op gitaar) , omdat de componist mij dat opdroeg. Waarom droeg hij mij dat op? Omdat hij dacht: Paul kan dat wel. En ja, Paul doet z’n best en maakt er iets van. Maar is dat gitaarmuziek? Nee, pianomuziek dus, dat speelt geen gitarist. Maar ik dus wel.
Maar als je het hoort (nog niets gehoord zelf..) zeg je misschien: wat doet die gitarist raar.
Die rare gitarist
Een ander moment laten ze me een leuk tokkeltje in C spelen. Zulke tokkeltjes gebeuren, komen wel eens meer voor. Maar dan zeggen ze: moduleer naar Cis en daarna naar B. En dat, lieve mensen, komt nooit voor. Gitaristen zijn geneigd om alleen te spelen wat makkelijk gaat en lekker klinkt. Maar ik doe dat dan wel.
Weer een ander moment gooit zangeres Karin een partituurtje op tafel onder het spreken van de woorden: “daar zal je ook eens aan moeten geloven”. Kan ik het Ave Maria van Gounod voor gitaar gaan zitten bewerken (wat ik overigens graag deed).
Zo spelen we ook stukken van Freddie Mercury, waar een kenner, na ze gehoord te hebben, over zei: “heb je nog meer concerten? Dan zou ik die stukken van Mercury er direct uitgooien!”. Wat mij, in plaats van zijn advies op te volgen, weer terug naar de tekentafel dreef, een nieuwe Sibelius-file deed aanmaken getiteld “reddingspoging”, en het hele (toegegeven) kitscherige stuk op de helling zette op zoek naar nog meer waarheid achter de noten.
Zo kocht ik laatst een duimplectrum en fingerpicks. Om ze in huis te hebben. Ik heb gespeeld met nagels, zonder nagels, met plectrum, die picks kunnen er nog wel bij. Maar vanochtend deed ik het duimplectrum om en speelde “Last Steam Engine Train”, en het kwartje viel. Mijn vrouw begon direct te klagen en te gillen over het ontbijttafelgitaarspel, dat opeens zeer intrusive was geworden. Conversatie was in één klap onmogelijk, een enorme geluidsdruk en een meedogenloos ritme vulde de ruimte, en ik dacht: “ja natuurlijk, Leo Kottke speelde dit ook met duimpick”, en “jawel dat lastige ‘ima’ dingetje waarvan ik mij altijd afvroeg hoe hij het deed, gaat nu eigenlijk makkelijk”.
Wat mij weer deed nadenken over de rol van de duimpick in het Amerikaanse gitaarspel. En in dat van mij. Moet ik ‘m ook adopteren?
Een importeur vraagt mij: wil je een demonstratie geven van gitaarmerk “XY”? Ik zeg ja. En dan zal je me terugvinden ergens op een podium met een gitaar in mijn handen die niet van mij is, die ik in deze vorm nooit zou kopen, en waar ik ook eigenlijk niet op kan spelen.
Enzovoort. Luxeproblemen van een gitarist?
Ik wil eigenlijk dingen spelen die uit mijzelf komen. Maar ik kan alles een beetje en doe ook alles een beetje. Wie ben ik nu eigenlijk zelf?