‘Trois Nocturnes’ van K. A. Craeijvanger (I)
Een ‘bescheiden wereldpremière’. Aldus luidde de belofte bij de aankondiging van mijn slotconcert op de Gitaardag te Arnhem (4 juni 2006). Ik had het ook wat sensationeler kunnen zeggen: ‘de Nederlandse gitaargeschiedenis mag herschreven worden’ – het is maar hoe je het bekijkt. De achtergrond van deze boude claim leg ik gaarne uit.
Wenen, Parijs, London, dat waren de steden. Daar speelde zich de gitaarrage af van het begin van de 19de eeuw. Daar leefden de beroemde mannen: Giuliani, Carulli, Sor, Regondi, etceterea. Daar leerden zij de burgerij spelen en daar publiceerden zij hun composities.
Anno nu herbergen de bibliotheken van die metropolen een vracht gitaarhistorie om van te likkebaarden. Uiteenlopend van meesterwerken tot werkjes van mindere goden. Vooraanstaande (gitaar)bouwers zijn met fraaie voorbeelden van hun kunst vertegenwoordigd in de musea. Da’s nog eens cultuur.
Uiteraard vroeg ik mij reeds lang geleden af hoe het stond met de rol van ons eigen kikkerland in die 19de-eeuwse geschiedenis. Zo schuimde ik bibliotheken en collecties af, op zoek naar de Nederlandse uitlopers van de Guitaromanie.
Om een lang verhaal kort te maken: armoe troef. Holland op zijn smalst. Batavus Droogstoppel speelde overduidelijk geen gitaar. Je vind wel een paar stukjes, maar alles is gericht op de onbeholpen amateur, en artistiek flinterdun.
Maar in dat dorre landschap vond ik één oase, één werk dat met kop en schouders boven de rest uitstak: de Introduction & Variations sur un thème de l’opera der Freischütz, opus 3, opgedragen aan ‘Monsieur J. M. Scheepes’, van de hand van ene K. A. Craeijvanger.
Toen ik het speelde op mijn eindexamen conservatorium (Den Haag 1987) kon het, tot mijn lol, de goedkeuring wegdragen van directeur Frans de Ruiter, een man die nu niet direct bekend stond om zijn liefhebberij van de gitaar.
Het is een werk van zo’n 13 minuten, met een vrije introductie (in E) , een thema (Von Weber’s populaire aria Leise Leise, tamelijk letterlijk ‘gezet’ in A), een drietal variaties, een vrij middendeel (in de ongebruikelijke toonsoort Fis-klein) en een vrije finale. Een geheel dat men in die dagen gewoon was aan te duiden met de term “Fantasie” (welk woord in de titel niet gebruikt wordt).
De speeltechniek staat op hoog niveau. De gebruikte technieken zijn zeer gevarieerd. De melodie duikt op in alle stemmen, er is een intern tremolo (var. 3) en diverse ingenieuze arpeggio’s (met name in de finale), die geheel in dienst staan van de melodische boodschap welke het werk van A tot Z stuurt. Afgezien van de artistieke merites, waarover altijd valt te discussiëren, mag het werk in ieder geval een meesterlijk staaltje intrumentatie voor de gitaar genoemd worden.
Opmerkelijk zijn diverse vijfsnarige accoorden, genoteerd zonder arpeggioteken (dat elders wél voorkomt), die slechts met een vijfvingertechniek te spelen zijn. Het zegt iets over Craeijvanger’s selectieve gebruik van gebroken accoorden, én over zijn rechterhand: nagelloos – wel zo handig als je er, zoals in zijn geval, ook een strijkstok mee moest besturen. Ook de linkerhand wordt in één geval maximaal benut: we vinden een accoord dat niet anders speelbaar is dan met assistentie van de linkerduim.
Ik ging de Freischütz-fantasie aanduiden als:
‘het enige Nederlandse, 19de eeuwse, in druk verschenen concertwerk voor de gitaar.
Ik voerde het vele malen uit en zocht en passant naar ander werk van, en meer informatie over de componist. Craeijvanger (1817-1868) bleek een Utrechtse violist, baszanger, dirigent, koorleider, componist – vooral van liederen met pianobegeleiding – en dus ook gitarist. Daarnaast gaf hij les. Zijn beroep werd op zijn overlijdensakte (door mij gevonden, evenals de geboorteakte) aangeduid als muzijkmeester (wat de Fransen professeur zouden noemen).
De speurtocht naar meer gitaarwerk leverde enige cues op, maar geen harde noten. Ik raakte ervan overtuigd dat er naast opus 3 verder niets in druk verschenen was. Wel bestond er nog een bepaalde Fantasie (die ik nog zoek..). Maar gezien Craeijvanger’s drukke uiteenlopende muzikale bezigheden, en de ogenschijnlijk geringe rol van de gitaar hierin, verwachtte ik geen verdere gitaarcomposities.
Des te verbaasder was ik toen ik kortgeleden een werk van Craeijvanger vond dat niet vermeld stond in uitgeverscatalogi of overzichten: Trois Nocturnes pour la Guitare. Het draagt jaartal noch opusnummer, en is evenals opus 3 uitgegeven door H. Rahr te Utrecht.
In plaats van één concertwerk kon ons kikkerland nu bogen op twéé. Toch 100% meer, vandaar dat “herschrijven” :-).
Naar DEEL II