Starten met gitaar: apoyando of tirando?
Verreweg het grootste deel van de gitaartonen die u en ik spelen zijn ‘getokkeld’, oftewel, van de variëteit die tirando wordt genoemd. De andere soort, apoyando (‘vallend’), fungeert in het verfijnde gitaarspel als icing on the cake, temidden van het getokkel. Apoyando-aanslagen komen statistisch gezien minder vaak voor dan tirando-aanslagen. Gitaarspelen is in wezen tokkelen.
Dit vastgesteld hebbende wil ik een stapje nemen naar het gitaaronderricht. Wat leren de kinderen gedurende het aanvangsonderwijs? Apoyando, in alle gedrukte methoden die ik ken.
Wat is daar de reden voor? Ooit heb ik er één gehoord: ‘je leert de vingertoppen te ontspannen’. OK. Maar iedereen kan in de praktijk zien dat er altijd beginners zijn die met vingers vol spierspanning hun apoyandonootjes kleunen. Apoyandospel leidt NIET automatisch tot ontspannen vingers.
Zelf kan ik wat andere redenen verzinnen voor de apoyandostart: op die manier krijg je als beginner veel klank uit je (snert)gitaar. En het is de geëigende techniek voor het melodiespel (voor ‘Aranjuez’ zowel als ‘Mieke heeft een lammetje’).
Ik zie ook een aantal nadelen aan de apoyandostart. Op een dag namelijk, moet de overstap gemaakt worden naar het tirandospel (want je kan niet eeuwig monofoon blijven spelen). Op dat moment gaat het vaak mis.
Voor tirando is namelijk een andere handhouding vereist, met hogere pols. Het kind, gewend aan het apoyandogevoel, blijft vaak half in het apoyandostandje zitten, met lage pols. Als het dan toch tirando wil spelen, beweegt de vinger met een verkeerde motoriek: het eerste kootje (het dichtst bij de handpalm) beweegt bij de aanslag OMHOOG in plaats van omlaag oftewel handinwaarts. Het kind trekt de snaar omhoog. Zo’n handje lijkt op een klauwtje.
Dit is een dead end street. Het kind zal nooit goed leren spelen op deze manier. Afleren kost veel motivatie, begrip en visie, doorgaans in short supply.
Een tweede nadeel aan het apoyandobegin is het ontstaan van een ongearticuleerde handstand, waar je mee weg komt zolang je op vallende wijze monofone deuntjes speelt, maar die storend wordt op het moment dat je gaat tokkelen.
Ik doel op het ontbreken van de ‘x-stand’ en het ‘driehoekje’ (als we Ockham’s scheermes erop loslaten hoeven we alleen maar het ‘driehoekje’ te noemen, want een driehoekje houdt vanzelf een x-stand in).
X-stand met driehoekje tussen snaar, wijsvinger en duim
Het driehoekje (zoals geïdentificeerd door Bobri in ‘The Segovia technique’) garandeert een goede plaatsing van de duim, namelijk BUITEN de hand, waardoor duim en wijsvinger niet botsen tijdens het arpeggiospel. En tijdens het gelijktijdig spelen van naastliggende snaren.
De meeste duimen van leerlingen, laten we wel zijn, staan niet goed buiten de hand, of anders gezegd: de meeste leerlingen hebben botsende vingers bij het arpeggio, of anders gezegd, de meeste leerlingen kunnen niet goed tokkelen.
Giuliani was niet gek hoor, met z’n 120 tokkeltjes opus 1.
Samenvattend: het kind moet bij de overgang naar het tirandospel op twee ingrijpende manieren de handstand aanpassen a) de pols moet omhoog en b) het driehoekje moet erin. Als dit niet of onvolledig gebeurt ontstaat een verkeerde motoriek, die een herculesarbeid vraagt om te corrigeren, welke de motivatie van de meeste leerlingen te boven gaat. Om dit alles te voorkomen is het m.i. gerechtvaardigd om het aanvangsonderwijs NIET met apoyando te beginnen.