Paul Pleijsier - Gitarist

Prelude no.1 van Bach – op gitaar. Deel 2

Ik stelde mij de vraag: wat is die prelude eigenlijk, wat gebeurt er in feite, wat is het idee? Voor het antwoord hoefde ik niet al te diep te graven: de kern van het stuk wordt gevormd door een opeenvolging van accoorden, en deze accoorden worden gebroken (dat is: de tonen worden één voor één gespeeld).

Nergens vind je een reeks stapsgewijs verlopende tonen, zoals je die tegenkomt in iets wat wij ‘melodie’ plegen te noemen. Ervaart de luisteraar soms toch iets van melodie, dan is dat louter de toevallige werking van opeenvolgende accoordtonen.

Genoemde structuur is simpel, waarmee niets lelijks over de componist is gezegd. Probeer het maar eens, om zo’n simpele structuur om te toveren tot een overtuigend stuk met kop en staart.

Blijft over de breking van de accoorden. Die kan op duizenden manieren geschieden. Bij Bach liggen de accoordtonen op een rijtje, van laag naar hoog. Da’s heel mooi en het past heel natuurlijk bij het instrument waarvoor hij het stuk maakte, het klavier.

Nu meende ik, in mijn oneindige hovaardij, dat je het stuk geen geweld aandeed als je de accoordbreking ietwat aanpaste aan de eigenaardigheden van je eigen instrument, zolang je de harmonieën maar ongewijzigd liet. Aldus hoopte ik geen last te krijgen met de muziekpolitie.
Bach thuis
Natuurlijk voorzag ik niet dat ik later met dit stuk op YouTube zou komen te staan, met de fijne waarschuwing: Bach purists, stay away!

En zo paste ik Bach’s arpeggio minimaal aan: ik octaveerde de tweede toon van elk accoord. Zo ontstaat een tokkeltje dat goed op de gitaar past, dat niettemin moeilijk van het origineel te onderscheiden is. En vanaf het punt waar Bach aan een climax begint tot en met de slotmaat kan je zijn originele ’tokkel’ zelfs ongewijzigd overnemen.

Ik deed nog twee dingen. Het hele stuk ging van C naar D, waarmee de open A-snaar ter beschikking komt voor het eerste orgelpunt. En de lage snaar stemde ik om van E naar D (een veelgebruikte scordatura) waarmee het orgelpunt in de laatste maten gered was. Weliswaar ten koste van wat extra moeite onderweg, maar toch: een no brainer.

Voor Gounod, laten we het daar eens over hebben, is de zetting in D ook goed. Om Battle’s toonsoort F te bereiken hoeft de capo slechts naar III. En heb je een zangeres die het aandurft in G, dan kan je altijd nog naar V.

Tot slot wil ik melding maken van een eigenaardigheid aan Gounod’s origineel: het bevat één maat méér dan de Bach-autograaf. Die maat komt voor in een vroege gedrukte uitgave van het WTC, bezorgd door ene meneer Schwencke. Bach-vorsers vragen zich tot op heden af hoe Schwencke aan die maat kwam. Hoe dan ook, Gounod wist niet beter of het hoorde zo. Ik zelf liet ‘m er in.

Met Bach/Gounod zie ik het zo: leer één stuk, en krijg er drie. Bachs prelude is een indrukwekkende solo, en hij dient ook voor Gounod. Mijn zetting in D is geschikt voor een bas of alt. Sopranen of tenoren zijn tevreden in F, te bereiken met een capo op III. Als je ook nog eens de originele tekst van Lamartine erbij neemt, omzeil je alle associaties met doodskisten, uitvaarten en/of het katholieke geloof, en hou je een ‘neutraal’ lied over. Zou een prima uitgave maken, maar het gejeremieer van muziekuitgevers over kopiëren, kleine doelgroepen etc. ontneemt mij de lust om er mee te gaan leuren.

Zie hier Paul op YouTube.
PS: druk vooral op “bekijk in hoge kwaliteit”, laat alles eerst binnenlopen, en geniet van Full Frequency Stereophonic Sound, voorzien van High Definition beeld.

Groeten,
Paul

Het geven van commentaar is niet meer mogelijk.