Demp die open bassen
Op Robert Coldwell’s belangwekkende site kan je onder meer luisteren naar een aantal MIDI-versies van werken van de obscure Kroatische gitarist Ivan Padovec (1800-1873). Mechanische uitvoeringen dus, bedoeld voor de luie notenlezer. Niet goed voor je oren, en misschien ook niet goed voor Padovec, want als er muziek is die moet worden voorzien van de juiste muzikale manieren dan is dat wel het vroeg-romantische gitaargeneuzel. Maar goed, laten we het niet over de voor- en nadelen van MIDI-draaiorgels hebben.
Een vluchtige beluistering van zo’n Padovec-meesterwerk attendeerde mij weer eens op de achilleshiel van vele vroeg-romantische gitaarcomposities: een baslijn die voornamelijk bestaat uit open bassnaren.
Dit geldt helaas voor een hele stapel gitaarmuziek, oud én nieuw. De variëteit in de bas blijft beperkt tot A, E, D, E, A, E enz. De bas vertoont geen ‘lijn’; zij voldoet nauwelijks aan wetten van stemvoering. Een D wordt niet gevolgd door een E die één stap hoger ligt, maar door een E van zeven stappen lager. Zij is een symptoom van harmonische armoede.
De opensnarenbas vind je vooral in de toonsoort ‘A-groot’. Met de keuze voor de opensnaren- of mongolenbas in ‘A’ zegt de componist: ‘ik wil brilleren op de melodiesnaren en mij niet bekommeren om de baslijn. Ik heb immers alle harmonische functies op de open snaren: tonica op 5, dominant op 6 en subdominant op 4. Ik ben niet geïnteresseerd in harmonieën of correcte stemvoering, ik ben geïnteresseerd in loopjes. Ik ben niet origineel, ik kan eigenlijk niets muzikaals bedenken, maar dat geeft niet, met mijn loopjes zit het wel snor.’ En de uitvoerder op zijn beurt denkt bij het spelen van zo’n open bassnaar: ‘Ha, daar is er weer één, dit is een echt gitaristisch stuk’.
Maar al dat gegons is een beetje te gemakkelijk. De gitaar wordt een vogel in een kooitje. De vogel fladdert wat, maar zit in no time weer op dat stokje. Ofwel, de open bassen zijn zo dominerend dat alle harmonische uitstapjes daarbij in het niet vallen. Ik hoorde laatst weer een (20-ste eeuws Spaans) stuk spelen waarin ondanks al het gepiel op de hoge snaren hoofdzakelijk steeds maar de klank van de lage E-snaar kwam bovendrijven.
Nu bespeelden de 19de-eeuwers ‘zachte’ zijdebassen met een korte toonduur. Dit camoufleerde het probleem. Maar in onze tijd is de mongolenbas veel storender door de moderne bassnaren (luid, briljant en lang doorklinkend) en de basrijke klankkast. Spelen we nu composities met veel open bassen, laten we dan trachten om het probleem binnen de perken te houden. Dat kan door dempen.
Dus, heeft een basnoot z’n functie gehad (het definiëren van de harmonie o.i.d.): demp ‘m dan. Stop het gegons. De volgende bas is dan ‘vers’. Dit articuleert de baslijn en heeft nog een belangrijke consequentie: de gitarist is gedwongen om meer expressie in zijn bovenstem te leggen. Zonder gegons heb je minder klank, en een mager uitgevoerd lijntje (of één die qua toon het equivalent vormt van een speldenkussen) bungelt daar in al zijn armoede.
Laat de onvergelijkbare schoonheid van die melodie uitkomen, ook al is het een banaal cliché. Geef haar vorm. Breng detail aan: dynamiseer, articuleer, injecteer affekt, laat de zaak ademen, doe iets. Een zanger doet niet anders. Maak van je gitaar geen doedelzak.