De “nieuwe” gitaar
(Herziene versie)
In hoeverre moet de klassieke gitaar verbeterd worden? Zijn er zwakke punten?
-“Hij is te zacht”, zeggen sommigen, “als je kamermuziek speelt doe je niet echt mee”.
-“Hij klinkt te percussief als je hard speelt”, zegt John Williams (die vaak als solist met orkest speelt).
-“De sustain van de noten op de hoge snaar is niet gelijkmatig”, zegt spuit 11, ondergetekende,
-“de hoge snaar houdt tegen”, zeg ik ook wel eens.
-“De intonatie voldoet meestal niet aan de normen voor gelijkzwevendheid”, zeg ik ook. En
-“ik kan geen accoorden en contrapunt spelen boven de twaalfde fret”.
Goedbeschouwd heeft het laag een veel langere sustain dan het hoog, en veel grotere dynamische mogelijkheden. Als je die ook in het hoog had waren we een stap verder. Of niet soms?
OK, wat doen we eraan?
Niets, zegt een deel van de gitaristen en bouwers. “De traditionele gitaar is perfect”, aldus Pepe Romero, “ga er vooral niet aan klooien”. Daar kan ik best inkomen. De beste instrumenten in de stijl van Hauser en Torres hebben een hoge feel good-factor. De klank moet gewoon zo goed zijn dat je je schouders ophaalt over de nadelen. Anderen twijfelen aan de noodzaak en het nut van een langere sustain. Ik soms ook wel eens, omdat de gitaar een instrument is van suggestie, er is nooit echte polyfonie, alles is eigenlijk gefaked, maar toch komt er muziek uit.
Een ander deel van de populatie is juist op zoek naar innovatie, en dat is ook een eeuwenoude trend in de instrumentbouw. Het innovatieve ontwerp van Torres, anno 1850, hoe grandioos ook, heeft zijn beperkingen, zo vindt men. Wil je “meer”, dan moet de gitaar herontworpen worden. Men verlegt de balken onder het bovenblad en neemt het functioneren van het systeem onder de loep, op zoek naar het grotere geluid.
Een beroemde ‘nieuwe’ bouwer zei: Torres had “half gelijk”. Hij bedoelde: de waaierbalkjes van Torres onder het bovenblad hebben nog een extra waaier nodig die er dwars op staat. Vandaar dat ‘half’. Zo ontstaat de lattice bracing, een kenmerk van veel “nieuwe” instrumenten.
Lattice bracing (‘rooster’)
De verhoogde toets, ofwel Humphrey’s hellinkje (naar de uitvinder), wint ook veld. Ik ben geen bouwer, maar je schijnt er winst mee te kunnen boeken (wat is “winst”, vroeg Socrates zich overigens af…).
Een andere trend: verzwaarde zijden (gefineerd of verdubbeld) en dito achterblad, veelal ook gewelfd. De traditionele gitaar resoneert aan alle kanten (een ‘wappergitaar’ aldus een hedendaags bouwer), en straalt dus af naar kanten die niet aan de projectie bijdragen. De bedoeling van de verzwaring is het tegengaan van geluidsverliezen naar achteren. Grappig dat we gefineerde zijden al vinden bij de Maccaferri’s ‘zigeunergitaren’ uit de thirties, en wie weet waar hij het weer vandaan had.
Humphrey’s hump
Interessant niet? Ik had er slapeloze nachten van. Ik kon niet wachten om eens een voorbeeld van “de nieuwe gitaar” in handen te krijgen. Zoveel voordelen, dat kan een mens zich toch niet ontzeggen?
Laatst had ik dan eindelijk zo’n moderne gitaar in huis. Niet van de meest legendarische nieuwlichter, maar toch van een gerespecteerd bouwer, iemand die laatst weer een instrument verkocht aan één van de bekendste gitaristen.
Spannend, zegt u. En kon die gitaar nieuwe truukjes? Bijvoorbeeld, sustainde de hoge snaar gelijkmatig?
Ik: nee. De hoge snaar sustainde niet gelijkmatiger dan normaal, niet langer dan normaal, en hij was ook niet lekker sterk. Toch een tegenvallertje.
U: was de gitaar harder?
Ik: hij had waarschijnlijk iets meer vooruit projecterende kracht dan een traditionele harde gitaar. Maar voor mij is een gitaar pas zinvol harder als ik voortaan mijn intensifier thuis kan laten wanneer ik met m’n sopraan moet spelen in een a-koestische ruimte (= ruimte zonder akoestiek). Anders betaal ik veel geld voor “meer”, maar blijf ik slepen. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik dat aspect niet doorslaggevend heb kunnen testen. Maar lawe zeggen dat een goede moderne gitaar zoveel projectie moet hebben dat versterking achterwege kan blijven in gevallen waar je ‘m bij een traditioneel instrument wel nodig had gehad.
U: Kon je ongehinderd accoorden en contrapunt spelen boven de twaalfde fret?
Ik: er zat zo’n ‘hellinkje’ op, en toch is het antwoord ‘nee’. Als je het over toegankelijkheid van het hoge register hebt (de belangrijkste grond die Thomas Humphrey aanvoert in zijn patentaanvraag) dan wint een cutaway het hands down. Waarom dan een toch een hellinkje? Het antwoord, aldus een andere Amerikaanse bouwer: de klassieke speler associeert de cutaway met ‘restaurant gigs’ (een fenomeen waarbij men eenvoudige liedjes ten gehore brengt en indruk wil maken met een stoere gitaar, PP). Een klassieke speler wil niet met een cutaway gezien worden. Een imagozaak dus. Die ik wel snap, maar toch, we snijden ons er aardig mee in de vingers.
Ik persoonlijk kan zo’n hellinkje niet anders zien dan als modieuze gril. Het is namelijk geen echte oplossing voor het probleem. Ik kan het weten: ik heb een gitaar met cutaway. Laatst weer een mooie Händel-bewerking gemaakt, je hebt veel meer vrijheid. Als er dan toch een hellinkje op een gitaar zit, kan het maar beter een flinke zijn. Zo’n kleintje dat je ook wel ziet is vlees noch vis. Of maak je anders inbreuk op Humphrey’s patent? H. is overigens helaas overleden. Als bouwers nu allemaal flinke hellingen zouden gaan maken was dat tenminste nog ergens goed voor..
Maar goed, het hellinkje is een voorzichtige vorm van het loslaten van de traditie, en stamt misschien niet voor niets uit de USA. In de Europeesche bouw zie je ‘m amper.
Cutaway Nelson, voor al uw restaurant gigs
U: Was de intonatie beter?
Ik: ja, dat wel.
Op dit vlak boekte deze gitaar dus wel degelijk winst. Maar die winst kwam niet voort uit een veranderde bouw van de klankkast, maar uit individuele compensaties per snaar aan twee kanten. Op zich een Nobelprijswaardige innovatie, én toepasbaar op het meest traditionele instrument. Andere bouwers: please note.
Individuele bovenzadelcompensatie
U: En de klank?
Ik: De klank van deze moderne gitaar was heel anders dan ik gewend ben. Hoe anders? Tsja, zo anders dat ik er eigenlijk niets mee kon. Ik ervoer het als een culture shock. Uiteindelijk houd ik het op een gebrek aan complexiteit in het geluid. Een bouwer legde mij uit dat moderne gitaren met stijvere zij- en achterkant een veranderde basprojectie hebben. Het achterwaarts gerichte deel van de straling bij een traditionele gitaar werkt als een soort ‘subwoofer’ (mijn woorden), waardoor je als speler lekker ‘in de bas’ zit. Bij deze gitaar was dat anders. Bij bekende repertoirestukken die echt op de klank van de gitaar drijven (Prelude #1, Asturias, Barrios, etc) voelde het alsof je in je nakie zat. Dit was geen gitaar om eens voor je lol Asturias op te spelen. De bas was wel sterk, maar de familiaire ‘gons’ ontbrak. Sor deed het weer heel aardig, maar zijn composities zijn niet echt gitaristische klankschilderingen.
Er waren nog wel meer zaken. Ik kon er bijna geen ‘piano’ uitkrijgen. De gitaar gaf geluid bij de lichtste aanraking. Hoera, maar niet heus. De gitaar zat al op mezzoforte bij een lichte tirando-aanslag, met apoyandospel viel hier niet de dynamische winst te boeken die we kennen (en ook niet de klankkleurwinst, die speciale ‘forte-klank, het geluidsequivalent van een sappige biefstuk). Je zou kunnen zeggen dat de dynamische omvang eigenlijk kleiner was geworden, terwijl het absolute volume misschien wel hoger lag. Ter referentie: Bream noemde de Damman-gitaar (ook een moderne) een “top stroke guitar” (een tirando-gitaar, PP)
En de klankkleur bleef vrijwel gelijk, of je nou piano of forte speelde. Raaarrrrrr. Ik wist niet eens dat dat mogelijk was. Het zal best knap zijn van een bouwer om dat zo te maken. Maar hier zie je hoe ver je de weg kwijt kan raken. Klankkleur hoort afhankelijk te zijn van de dynamiek, luister maar naar je eigen stem. Moet ik meer zeggen? Ik hoop van niet. Iets voor een ander stukje…
Mijn conclusie: er is wat aan projectie gewonnen, iets aan traditionele nadelen bewaard gebleven, en in dit geval flink wat aan toonbeleving verloren. Hoe maak je daaruit de balans op?
Simpel. Het gevoel geeft uitsluitsel. Kan je de gitaar niet loslaten? In mijn geval: nee, in de kist ermee. Met een uitdrukking van Willem Brakman: “met behoud van veel het verlies aan alles”.
Maar goed, dit was één instrument, van één bouwer. Met één bespeler. Ik weet uit mijn ervaringen met de romantische gitaar dat de stukken die ik al speelde op de moderne gitaar eerst ook ‘naakt’ klonken. Het hele verwachtingspatroon moest om.
Aan een andere klank is dus wel te wennen, maar overige genoemde punten lijken me geen verbetering van de expressieve mogelijkheden.
En dan nog iets: als je soloconcerten geeft, maakt de grootte van het geluid van je gitaar eigenlijk niet uit. Al neem je een Lacote, het publiek luistert echt wel, en als je goed speelt kijken ze blij na afloop. Had je een Damman genomen, dan hadden ze echt niet blijer gekeken.
Maar speel je in een ensemble met andere instrumenten, dan is het opeens van levensbelang om over maximale projectie te beschikken. Dat is het terrein waarop de moderne gitaar zijn bestaansrecht overtuigend zou kunnen aantonen.