De gitaar als “harmonisch instrument”
Een moderne gitaarmethode leert je een techniek waarmee je in beginsel het hele repertoire te lijf kan gaan. Dat moet wel, want de klassieke gitarist is een interpreet, die muziek speelt van Da Milano anno 1500 tot Berio anno nu.
In 1830 schreef Sor de Méthode pour la Guitare, maar dat is iets heel anders. Sor behandelt alleen zijn eigen techniek, die hij gebruikt voor het spelen van zijn eigen muziek. Hij heeft geen enkele pretentie dat je met zijn principes ook het werk van, zeg, Giuliani zou kunnen leren spelen. Niets daarvan. Het is Sor Sor Sor. Dat moet je je even goed realiseren als je dat boek leest.
Sor spreekt in de hoedanigheid van componist van een innovatief oeuvre, dat wel. En leert hij ons niet het hele gitaarrepertoire spelen, dan komt dat omdat hij van mening verschilt met andere gitaristen over de aard van de gitaar. Zijn stelling luidt: de gitaar is een harmonisch instrument.
In de Méthode vinden we een andere outlook dan die van sommige huidige methodeschrijvers. Voor Sor was gitaarspelen niet synoniem aan ‘het interpreteren van andermans werk’, maar met het zelf componeren van allerhande zaken. Zo was dat toen, de oude mannen als Carulli, Giuliani, Sor etc., nu door de klassieke gitaarwereld geannexeerd, zijn in bepaalde opzichten beter te vergelijken met de huidige populaire gitaristen: ze speelden hoofdzakelijk hun eigen muziek op hun eigen manier.
Goed, als Sor dus schrijft (in het hoofdstuk “Flageoletten”):
“omdat het mij niet lukte om melodieën in flageolettonen vlotjes te spelen zonder dat het al te moeilijk ging klinken, richtte ik mij op de harmonische combinaties”.
dan bedoelt hij niet dat hij dergelijke “melodieën in flageolettonen” ergens in één of andere bestaande compositie aantrof, maar dat hij concludeerde dat flageoletten zich niet leenden om er snelle melodische passages mee te COMPONEREN, dan wel te improviseren.
Tussen de regels kan je lezen wat Sor als gitaristisch beschouwt. Vlotte melodieën in flageoletten dus niet. Zo zijn er vele zaken, voortkomend uit de overwegingen van iemand die componerend met de gitaar bezig is.
Van de lezers van zijn methode verwacht Sor impliciet dat zij zelf ook dingen gaan maken, zangbegeleidingen of wat dan ook. Als Sor zegt: ‘iemand die redelijk piano speelt KAN geen slechte gitarist zijn’, bedoelt hij: ‘iemand die zijn muzikale normen heeft ontwikkeld aan de hand van pianomuziek zal die normen ook willen toepassen op de gitaar’. Pianomuziek staat bij Sor voor ‘correcte’ muziek, muziek die voldoet aan de normen van de harmonieleer, in tegenstelling tot veel gitaarmuziek, die vaak op zijn minst ‘onvolledig’ is – woorden van Sor.
Dat die pianist goed gitaar zou spelen heeft dus niets te maken met de veronderstelde soepelheid van zijn vingertjes, maar met iets wat ingesleten is tussen zijn oren: besef van de loop der muziek. Goed spelen is iets heel anders dan snel toonladders kunnen spelen. Goed spelen is de gitaar laten horen voor wat zij in de ogen van Sor is: een harmonisch instrument. Goed spelen komt dus in de buurt van ‘goed voor de gitaar componeren’, of ‘goed klinkende begeleidingen (of bewerkingen) maken’.
Voor de goede orde: een ‘harmonisch instrument’ is een instrument dat in staat is een melodie te spelen PLUS begeleiding, zodanig dat het geheel aan de normen van de harmonieleer voldoet. Schrik niet van het geleerde woord ‘harmonieleer’, die leer ziet er alleen maar op toe dat accoorden en hun verbindingen goed klinken.
Je hoeft maar een willekeurig stuk uit Sors oeuvre te nemen om deze opvatting in de praktijk te zien. Neem sommige educatieve stukjes van Carulli, of erger nog, iets van de horde andere gitaarprofessors die Parijs rijk was, en je zal zien waar Sor zich tegen afzette: “onvolledige” muziek. Zoals daar zijn: melodietjes zonder harmonieën, slechts begeleid door wat open bassen, of tokkeltjes zonder melodie. Om het maar niet te moeilijk te maken voor de speler.
Carulli kon natuurlijk wel degelijk voortreffelijke gitaarmuziek schrijven, ook volgens Sor, maar Carulli heeft wel die concessie gedaan aan de dillettant die Sor nooit gedaan heeft. Bij Carulli kan je die stukjes vinden die op zijn minst ‘onvolledig’ zijn. Built to a price. Toegesneden op het compromis. Met ingebouwd cynisme. Stukjes die de componist nooit op zijn eigen concerten zou spelen, denk ik dan zelf. Omdat ze onder een kritische grens vallen: het is sub-muzikaal.
In een even hilarisch, cynisch als waar fragment in de Méthode voert Sor de lijfspreuk op van deze componisten: “Il faut vivre”, ‘brood op de plank’.
Als je zelf een stukje maakt zie je hoe het werkt. Begin je met een simpele ligging en een simpel rechterhandpatroon, en volg je de loop van de muziek, dan komt er onvermijdelijk een moment dat er iets moet gebeuren dat net buiten dat eenvoudige kader valt. Kiest de componist dan toch om binnen dat kader te blijven, tsja, dan zit je met de ellende.
En dan krijgt de leerling stukjes op basis waarvan hij op den duur een verkeerde muzikale voorstelling opbouwt. En een bepaald verwachtingspatroon ontstaat omtrent gitaarmuziek. Sor vergelijkt het met een kind dat leert spreken van iemand met een spjaakgebjek, en dat gebrek overneemt.
Maar in de echte muziek, die van Mozart, of van de Beatles, of van Theo Nijland, zullen dan allemaal zaken voorkomen waar de gitaarleerling niet mee in aanraking komt.
Sor: correcte muziek is muziek die gitaristen hebben besloten ‘moeilijk’ te noemen.
Mensen, ik herkauw het alleen maar, Sor heeft het opgeschreven, anno 1830. En hij heeft verdomd gelijk. Gelukkig, zeg ik, dat we in gitaarland iemand hebben als Sor, niet alleen vanwege zijn muziek, maar ook om ons af en toe de spiegel voor te houden. Zei Sor over Moretti: ‘ik beschouwde hem als de toorts die de dwaalwegen van gitaristen moest verlichten’, over Sor zou ik hetzelfde willen zeggen.