De duetten van Sor
De duetten van de geachte Sor heb ik altijd maar zo-zo gevonden. Ik was niet de enige, Lex Eisenhardt vond ze ook weinigzeggend (zijn precieze woord ben ik even kwijt). Ze bewogen zich van begin naar eind zonder opvallende harmonieën of andersoortige gebeurtenissen, en alles onderweg leek wat op elkaar. Wel charmant, en goedverzorgd qua harmonie, maar slaapverwekkend. Dit in tegenstelling tot de rest van Sors gitaaroeuvre, waar je soms opvallender zaken tegenkomt.
Goed, ik blijk er ingetuind te zijn. Oorzaak: te weinig zelfstandig denken en te veel naar anderen luisteren, dat wil zeggen, naar gitaarduet-uitvoeringen van anderen. Bijvoorbeeld die uit de complete works op het label Naxos.
Ondertussen ben ik al bijna een oude vent, maar kom ik toch nog aan de beurt om zo’n Sor-duet te gaan spelen. Medespeler: David van Ooijen. Stuk in kwestie: l’Encouragement opus 34, Sors eerste duet, gepubliceerd in 1828 (toen Sor 50 was).
Het idee is schattig: de titel betekent ‘de aanmoediging’, en de melodiepartij heet ‘l’élève’ (de leerling) en de onderstem heet ‘le maître’ (de leraar). De leerling-partij heeft Sor bij wijze van uitzondering van nauwkeurige vingerzettingen voorzien, zodat de leerling een idee krijgt hoe het moet. Dat Sor serieus was blijkt uit zijn Méthode pour la Guitare uit 1830, waarin hij refereert aan dit stuk en aan die vingerzettingen.
Titelpagina van de Pacini-uitgave (de eerste druk) van l’Encouragement, 1828. “Dédiée à une de ses Elèves”. Gitaarspelen was ook een vrouwenzaak in die dagen. Coll. J. Westbrook, dank aan D. van Ooijen.
Zo, wat blijkt. Ten eerste dat het stuk heel anders gespeeld mag worden dan op Naxos. Het eerste deel heet Cantabile (gezongen) en laat dat dan ook maar eens horen! Denk er maar woorden op, en stel je een dikke Franse zanger met snor voor die in een salon indruk op de dames probeert te maken. Raffel ook de versieringen niet af, speel ze rustig uit. Niks metronoom, maar elastiek.
Er volgt een andantinothema met drie variaties, de eerste wat kittiger, de tweede in mineur, de derde in triolen. Tot slot krijgen we het verplichte wals-achtige dansdeel waarmee Sor zoveel van zijn Fantaisies beëindigt. Daarin vinden we nog een ‘draailier-intermezzo’, een vrolijk melodietje op een drone, refererend aan een bekende mode voor het rurale, waar meer componisten voor vielen.
Maar wat eigenlijk opvalt is het volgende: Sor bevrijdt één van de gitaren geheel van harmonische verplichtingen, waardoor zij tot een puur melodie-instrument wordt. En hoe. Zijn vingerzettingen zijn zeer ter zake, helemaal passend bij Sors besnaring. Samen met de zg. Sor-techniek – waarin de rechterduim een actieve rol speelt, met name bij de betoonde noten – verandert de darmbesnaarde oude gitaar zomaar in een jubelend zangertje. En wie was er beter in staat dat ons te brengen dan de man die er altijd op hamerde dat de gitaar een harmonie-instrument was!
De grap van Sors duetten is mij nu duidelijk: ze zijn zo geschreven dat de melodiepartij een feest van toon en voordracht moet kunnen worden. Ze gaan leven als de gitaar gaat spreken en zingen, helemaal volgens de idealen van de retorische stijl. De speler wordt als het ware uitgenodigd om alle details van het cantabile uit de kast te halen. Zo bezien heb je eigenlijk een perfect stuk in handen. En zo kennen we de ouwe Sor weer. Moraal: onderschat hem nooit (waarmee ik mooi aansluit bij mijn één-na-laatste stukje…).