Paul Pleijsier - Gitarist

Bij Karel Craeijvanger’s 200ste geboortedag.

Vandaag, 31 oktober 2017, is het precies 200 jaar geleden dat Carolus Arnoldus Craeijvanger werd geboren, de componist van het enige Nederlandse, 19de eeuwse, in druk verschenen concertwerk voor de gitaar, getiteld ‘Introduction & Variations sur un thème de l’opéra Der Freischütz’ opus 3.

Als je weet hoeveel er voor gitaar gepubliceerd is in de rest van Europa, dan is dat ene concertwerk veelzeggend voor het toenmalige Nederlandse klimaat: schraalhans keukenmeester. Temidden van wat kansarme thema’s met variaties straalt het werk van Craeijvanger als een ster van Bethlehem in de pikdonkere nacht. Craeijvanger was de man die de eer redde, waarmee ook wij kunnen bogen op een bijdrage aan het grote gitaar-verhaal van de 19de eeuw.

Over de absolute kwaliteit van de ‘Freischütz-variaties’ kan je discussiëren, maar binnen het genre slaat het werk een goed figuur. Het is compromisloos geschreven, virtuoos zonder hol te zijn, en van A tot Z melodisch gedacht. De componist is zeker van zijn zaak en instrumenteert met opmerkelijk gemak. Melodieën verschijnen in boven- en onderstem, originele texturen duiken op in alle delen. Het adagio espressivo is vanwege de toonsoort F#-klein bijna een unicum te noemen in het gitaarrepertoire. Dit ‘vrije’ middendeel gaat naadloos over in de derde variatie waarin we het thema terugherkennen, voorzien van een middenstem in snelle notenwaarden. In de finale ligt de melodie in de onderstem (als een knipoog naar de klank van de mannenkoren die Craeijvanger als veelzijdig muzijkmeester dirigeerde), terwijl snelle arpeggio’s in de bovenstem balanceren op de grens van het haalbare, maar deze niet overschrijden, zo realistisch was onze componist ook wel weer.

Zoals bij veel werken uit die periode met vergelijkbare strekking is de uitvoerder de belangrijkste schakel in de keten voor een geslaagde uitvoering. Ik zie het zo: Craeijvanger geeft ons de voorzet, maar het is aan ons om de bal het doel in te werken.

Over het verschil in toonsoort tussen de lange ‘Introduction’ (E) en de rest van het werk (A) werd in 1848 al een opmerking gemaakt. Men had de keuze voor a-A gebruikelijker gevonden. Zit wat in, ook wat mij betreft. In de betreffende recensie in het muziektijdschrift “Caecilia” werd het stuk aanbevolen, en gekarakteriseerd als ‘niet bovenmatig moeielijk’. Ken je het stuk, dan zal je licht gniffelen. De anonieme recensent (“D” – Derx? In dat geval een collega van Craeijvanger bij de eerste violen van het Collegium Musicum Ultrajectinum), had blijkbaar geen behoefte om de belangen van de Utrechtse uitgever H. Rahr in de weg te zitten. En deed zijn ding om de publicatie annex promotie van het werk tot een gezellig herenonderonsje te maken. Ondanks de samenzwering zal de publicatie geen commercieel succes geweest zijn. Gepubliceerd in 1848 was het fraai gedrukte werk blijkens een overzicht uit 1880 nog immer te koop, voor één en dezelfde somma van 75 cents.

Het geven van commentaar is niet meer mogelijk.