Onspeelbaar? Etude No 2 van Villa-Lobos
12-2010: NIEUW: Uitgebreid en verbeterd
Ik heb vroeger op het conservatorium reuze m’n best gedaan, maar de tweede etude van Villa-Lobos wilde nooit lukken.
Van alles heb ik geprobeerd. Tot ik er genoeg van had. Ik erkende mijn meerdere in het stuk en gaf het de officiële status “dit kan ik niet spelen”.
Met ‘spelen’ bedoel ik natuurlijk expressief spelen, zodat je het met plezier aan mensen kan laten horen. Da’s iets anders dan de kale nootjes achterelkaar rijgen, waar niemand wat aan heeft.
Villa-Lobos studeert etude No 2
Voor oningewijden: de tweede etude bevat 26 maten die elk gevuld zijn met een constante beweging in snelle nootjes van laag naar hoog en weer terug. Die noten vormen geen toonladders, maar gebroken accoorden, vandaar dat Villa-Lobos de etude de ondertitel de harpejos gaf. De accoordprogressie is creatief en je zou er desgewenst een Braziliaanse signatuur in kunnen herkennen. Het uitgangspunt is weliswaar een gewoon potje strenge techniek zoals dat in etudes voor allerlei instrumenten voorkomt, maar in dit geval is het aangeraakt door het toverstafje van een meester.
Die gebroken accoorden zijn geen vaste grepen waar je snaar voor snaar doorheen tokkelt (wat we al hadden gedaan in Etude 1), maar vereisen veelal meerdere noten op één snaar. Of je die bindt of niet, dat zoek je zelf maar uit, maar het geheel moet als een raket doortrekken, van laag naar hoog, van zacht naar hard, en weer terug.
Technisch is er geen patroon aanwijsbaar. Elke maat vormt een nieuwe opgave. Eigenlijk moet elke vinger van elke hand op elk moment klaarstaan om even razendsnel z’n plicht te doen. En dan moet elke maat nog herhaald worden, zodat je in 50 maten meedogenloos op de proef gesteld wordt. Voor de variatie heeft de componist in het midden een toonladder geplaatst van ruim 3 octaven, omhoog en omlaag. Niet voor watjes dus.
Ik blijk gelukkig niet de enige te zijn die deze etude moeilijk vindt. De gitarist David Tanenbaum schrijft:
The second étude is probably the hardest of the set and might be the most difficult in the repertoire, brilliantly challenging the coordination of the hands. (Uit “The revival of the classical guitar in the twentieth century”, in “The Cambridge Companion to the Guitar”)
Wie zo’n krachtproef verzint en het ook nog voor elkaar krijgt dat mensen dat inderdaad gaan studeren mag wel een componist heten. Waarvan akte. Het werk maakt deel uit van de “Douze Études” (1929), een onbetwist meesterwerk van het gitaarrepertoire.
“Haha, ik zal ze eens laten zweten!”
Tijdens mijn goedbedoelde inspanningen om deze muzikale workout tot een goed einde te brengen kwam ik altijd vlak voor de streep tot stilstand, als een ouwe huifkar die krakend door z’n assen zakt, of als een instortende marathonloper waar de EHBO-ers op afsnellen.
Ik ben nu zoveel jaar verder en heb een pragmatischer kijk op het gitaarspel en de muziek. Zou het wat uitmaken!? Ik pakte etude 2 weer op. Eens kijken wat er nou zo moeilijk aan was, en of er iets te redden was.
Ik ging mezelf niet voor de gek houden, ik begon direct met de tweede helft, daar zat het venijn!
Direct is er de koude douche: de vele barré’s zorgen voor bliksemsnelle uitputting. Andere stukken kun je desnoods uren studeren, maar hier raak je binnen de kortste keren verzuurd. Barré’s zijn in dit stuk onvermijdelijk, maar ik besluit de duur ervan tot het absolute minimum te beperken.
Het gebruik van barré’s stoelt op de gedachte dat je zo veel mogelijk tonen moet laten doorklinken. Da’s onderdeel van de uitvoeringstraditie, die vooral hoorbaar is op opnamen – live heb ik dit stuk welgeteld één maal horen spelen. Het doorklinken wordt niet ondersteund door de notatie.
De doorklinkgedachte leidt tot een inconsequent resultaat. In elke maat ligt de zaak anders. Hier kan je de bas laten doorklinken, daar weer niet. Maar wel weer een andere toon of twee. Is dat nu echt wat Villa-Lobos zich voorstelde? Het is in ieder geval niet wat IK me nu voorstel. Ik kies voor een nieuwe benadering: de hot horse shoe.
Ik bedoel daarmee: loslaten zodra een toon geklonken heeft, alsof de snaar gloeiend heet is. Een legato (of een kort legatissmo) naar de volgende noot is alles wat er nodig is. Denk ‘viool’. En wordt de hoge snaar bereikt vanuit een (halve) barré, en speel je op die snaar meerdere noten, laat de barré dan even los. Scheelt weer kostbare kracht.
Het is de kunst om al die noten – gebonden, open, gepakt of met de neus gespeeld – elke maat weer in een ‘boog’ te vatten. Daarvoor is vliegwerk, inconsequentie en opportunisme broodnodig. En het veronachtzamen van de schaarse vingerzettingsen van de componist. Ieder voor zich en Villa Lobos tegen ons allen, zoiets.
Zo kan ik het ook
Ik steven nu af op een ‘melodisch’ resultaat. En begin me te storen aan onnodig doorklinkende tonen, overblijfsels van oude vingerzettingen. Die verstoren de lijn. Weg ermee. Goh, ik word al weer idealistisch…
Ik maak nieuwe vingerzettingen. De eerste de beste ‘e’ in de eerste maat gonst normaliter al door, terwijl een korte overlap naar de daaropvolgende ‘a’ alles is wat er eigenlijk nodig is. Dus wat dacht je van 0, 4, 2, 1, 2, 0 (van de 5de snaar naar de eerste snaar)? Hot horse shoe. Da’s pas gitaarspelen.
En het klinkt heel opgeruimd. Bovendien werp je geen valse belofte vooruit dat er gesustained gaat worden, wat op vele plaatsen toch niet mogelijk is.
Er is minder ‘gons’, alles ligt open: je zal het moeten rondkrijgen op toonkwaliteit, articulatie en dynamiek, me dunkt muzikalere grootheden dan ‘gons’.
En vergeet niet dat nu de harmonischen op de open snaren mee gaan doen. Dat klinkt meestal rommelig, maar hier kan je er soms iets mee.
Goed, waar staan we dan nu? Verder weg dan ooit! Ik kan weer vanaf het begin beginnen..
Wordt vervolgd