Goed, deze jongeman laat dus zijn startertjes niet met apoyando beginnen (om redenen uiteengezet in een vorige blog-post). Hier zal ik uitleggen wat ik dan wél doe. Niet omdat ik mezelf als lichtend baken binnen de gitaar-didactiek beschouw, maar omdat een lezer daarom vroeg.
Ik laat de geachte aanvangers hun eerste monofone deuntjes met de duim spelen. Dat is een handige en sterke vinger, die een redelijk hoorbare toon geeft (dus ook op een snertgitaar). Op zich is dit is geen ei van Columbus, want de mens is geneigd tot alle kwaad, en inderdaad, zonder speciale aanwijzingen kan ook de duim makkelijk verkeerd gebruikt worden.
Om een goede rechterhandstand te krijgen (waar het hier dus allemaal om gaat, met de duim netjes ‘buiten’ en een goede polshoogte) geef ik tegenwoordig maar één aanwijzing: maak een vuist en zet je duim onder een hoek van 45 graden op de snaar. Ongeveer 45 graden, uiteraard. Stek je vingers uit en trek ze weer in. Dat is de beweging. Bij een schuine duim is de pols automatisch hoog. En bij 45 graden staan duim en vingers vergelijkbaar op de snaar. “Vergelijkbaar op de snaar”, oftewel even schuin. Niet iedere gitarist speelt zo, maar IK vind dat dat nodig is.
Je moet dan de kids uitleggen wat ’45 graden’ is. Als je daar geen zin in hebt kan je ook gewoon zeggen: ‘de duim moet schuin staan’. Even voordoen, klaar. En streng zijn. Dat hoort er ook bij. ‘Ik wordt ieder jaar strenger’, zeg ik altijd tegen kinderen en ouders, met een knipoog. Het is trouwens waar. De ouders kijken me daarbij angstig aan, sommigen knikken goedkeurend. Lees verder »